Home> Deel 1>Hoofdstuk 1>Paragraaf 5

Paragraaf 5 Test jezelf, Hoofdstuk 1 Over wat echt belangrijk is

Op deze 'Test jezelf' pagina kun je testen of je de stof van hoofdstuk 1 goed beheerst. Klik na het invullen van de test op 'bekijk score' om te zien welke vragen je goed en fout hebt beantwoord. Eventueel kun je de gehele test printen. (Klik daarvoor op 'download')
Succes!

Opdrachten

Vraag 1

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Wanneer leefde Napoleon? is een gewone vraag.
Hoeveel poten hebben vier schaapskuddes van honderdvijftig schapen? is een gewone vraag.
Waarom moest hij zo jong sterven? is een gewone vraag.
Als je twintig kilometer per uur fietst, hoeveel kilometer leg je dan af in drieëneenhalf uur? is een levensvraag.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 2

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Welke taalfout bevat het zinnetje: ‘Hun zeggen maar wat.’? is een gewone vraag.
Hoeveel procent van ons lichaam bestaat uit water? is een levensvraag.
Wanneer zette een mens de eerste stap op de maan? is een gewone vraag.
Waarom is liegen slecht? is een levensvraag.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 3

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Uit hoeveel laagjes bestaat onze huid? is een levensvraag.
Wat is de hoofdstad van Rusland? is een gewone vraag.
Wat is een tsunami? is een levensvraag.
Hoe schrijf je ‘trottwaar’ in het Nederlands? is een levensvraag.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 4

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Gewone vragen zijn vragen die je gemakkelijk kunt beantwoorden.
Een levensbeschouwelijke vraag gaat over levende zaken, een gewone vraag over levenloze dingen.
De levensbeschouwing van iemand is het geheel van antwoorden op zijn of haar levensvragen.
Gewone vragen zijn vragen over feiten waarop een duidelijk antwoord mogelijk is.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 5

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Je kunt filosoferen over het onderwerp ‘vakantie’.
Filosofie begint met verwondering of door een ingrijpende gebeurtenis.
Filosoferen doe je om zekere antwoorden te krijgen op allerlei vragen.
Iemand die filosofeert is op zoek naar feitenkennis.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 6

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Het woord ‘filosofie’ komt van het Griekse ‘Philo’ dat houden van betekent.
Het woord ‘filosofie’ is ontstaan naar aanleiding van een bekend boek dat ‘De wereld van Sofie’ heet.
Wie filosofeert denkt na over zijn levensbeschouwing.
Je kunt ook filosoferen over vragen van goed en kwaad.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 7

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Het ‘ik-standpunt’ betekent dat je alleen van jezelf houdt.
Het ‘jij-standpunt’ betekent dat je meer van anderen houdt dan van jezelf.
Het ‘ik-standpunt’ houdt in dat je over je eigen bestaan filosofeert.
Het ‘jij-standpunt’ houdt in dat je filosofeert over alles wat bestaat.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 8

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Om goed te communiceren moet je jezelf kunnen verplaatsen in een ander.
Als je een goed gesprek hebt met elkaar kun je zeggen dat je echt communiceert met elkaar.
Wie het ‘jij-standpunt’ inneemt kan nooit meer het ‘ik-standpunt’ innemen.
Het ‘jij-standpunt’ betekent dat je je verplaatst in een ander.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.

Vraag 9

Welke uitspraken zijn juist? (Er kunnen 1, 2, 3 of 4 uitspraken juist of onjuist zijn.)

Het woord communiceren betekent hetzelfde als het innemen van het ik-standpunt.
Iemand die communiceert heeft eigenlijk teveel woorden nodig voor een heel eenvoudige boodschap.
Het woord communiceren betekent dat iemand anderen gemakkelijk kan overtuigen.
Het woord communiceren betekent het hebben van een goed gesprek waarbij men openstaat voor elkaar.
De antwoorden a t/m d zijn allemaal onjuist.